Kenwood CMOS-310 User Manual - Page 52

Beeldafstelling bovenaanzicht, hoek omhoog en omlaag, Voor afstellen van begeleidingslijnen

Page 52 highlights

Camera instellen (uitsluitend CMOS-310) Beeldafstelling bovenaanzicht (hoek omhoog en omlaag) Met dit item stelt u de verticale hoek (nijging) van de inbouwpositie van de camera af. 1 Selecteer "OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT (Up-and-Down ANGLE)". 2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid tot de lijnen die de breedte van de auto aangeven, verticaal worden weergegeven. Afstelling is met een stap naar boven of naar beneden mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige, beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat u het opnieuw probeert. 3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. 4 Selecteer [Next].  Hiermee gaat u verder naar "WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)". Voor afstellen van begeleidingslijnen • De hierna volgende afstellingen stellen de afmetingen, lengtes en posities van de begeleidingslijnen af die in het groothoekbeeld en het bovenaanzicht worden getoond. Standaard worden de drie hieronder getoonde begeleidingslijnen (groen, geel en rood) weergegeven, ervan uitgaande dat de camera-installatiehoogte 80 cm is en dat de afstand tussen de linker- en rechterlijn van het parkeervak 2,2 meter is. Door de begeleidingslijnen van het groothoekbeeld of het bovenaanzicht af te stellen, verandert de interval tussen de bijbehorende begeleidingslijnen. Omdat de interval tussen elk stel begeleidingslijnen afhankelijk is van de inbouwhoogte van de camera, dient u de feitelijke instellingen te controleren nadat alle onderstaande afstellingen zijn uitgevoerd. • Zodra de interval tussen begeleidingslijnen is afgesteld op basis van uw parkeervak, geven de weergegeven begeleidingslijnen niet langer de breedte van de auto aan. Houd er rekening mee dat de afmetingen van parkeervakken sterk kunnen verschillen en controleer de werkelijke afmeting van elk parkeervak voordat u probeert erin te parkeren. • De oranje lijn geeft de positie van het bovenaanzicht weer (gebied aan de binnenkant van de oranje lijn) en van het groothoekbeeld (gebied buiten de oranje lijn) in de PinP-weergave (pagina 56). Wanneer de oranje lijn die in het groothoekbeeld wordt getoond, groter is dan de parkeerlijn, remt u de auto af en rijdt u tot de rode lijn (parkeerpositie) door deze te controleren in het bovenaanzicht. • De rode lijn wordt gebruikt om de parkeerpositie aan te geven en kan onafhankelijk van de andere begeleidingslijnen worden ingesteld. 2,2 m Groen Oranje 2,7 m Geel 0,5 m Rood 52 | CMOS-310/CMOS-210

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • 7
  • 8
  • 9
  • 10
  • 11
  • 12
  • 13
  • 14
  • 15
  • 16
  • 17
  • 18
  • 19
  • 20
  • 21
  • 22
  • 23
  • 24
  • 25
  • 26
  • 27
  • 28
  • 29
  • 30
  • 31
  • 32
  • 33
  • 34
  • 35
  • 36
  • 37
  • 38
  • 39
  • 40
  • 41
  • 42
  • 43
  • 44
  • 45
  • 46
  • 47
  • 48
  • 49
  • 50
  • 51
  • 52
  • 53
  • 54
  • 55
  • 56
  • 57
  • 58
  • 59
  • 60
  • 61
  • 62
  • 63
  • 64
  • 65
  • 66
  • 67
  • 68
  • 69
  • 70
  • 71
  • 72
  • 73
  • 74
  • 75
  • 76
  • 77
  • 78
  • 79
  • 80
  • 81
  • 82
  • 83
  • 84
  • 85
  • 86
  • 87
  • 88
  • 89
  • 90
  • 91
  • 92
  • 93
  • 94
  • 95
  • 96
  • 97
  • 98
  • 99
  • 100
  • 101
  • 102
  • 103
  • 104
  • 105
  • 106
  • 107
  • 108
  • 109
  • 110
  • 111
  • 112
  • 113
  • 114
  • 115
  • 116

52
|
CMOS-310/CMOS-210
Beeldafstelling bovenaanzicht
(hoek omhoog en omlaag)
Met dit item stelt u de verticale hoek (nijging) van de
inbouwpositie van de camera af.
1
Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT
(Up-and-Down ANGLE)”.
2
Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
tot de lijnen die de breedte van de auto
aangeven, verticaal worden weergegeven.
Afstelling is met een stap naar boven of naar beneden
mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige, beschikbare
bereik niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat
u het opnieuw probeert.
3
Na het voltooien van de afstelling drukt u op
de weergavetoets.
4
Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar “WIDE VIEW
GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)”.
Voor afstellen van begeleidingslijnen
De hierna volgende afstellingen stellen de afmetingen, lengtes en
posities van de begeleidingslijnen af die in het groothoekbeeld
en het bovenaanzicht worden getoond. Standaard worden de
drie hieronder getoonde begeleidingslijnen (groen, geel en rood)
weergegeven, ervan uitgaande dat de camera-installatiehoogte
80 cm is en dat de afstand tussen de linker- en rechterlijn van
het parkeervak 2,2 meter is. Door de begeleidingslijnen van het
groothoekbeeld of het bovenaanzicht af te stellen, verandert de
interval tussen de bijbehorende begeleidingslijnen. Omdat de
interval tussen elk stel begeleidingslijnen afhankelijk is van de
inbouwhoogte van de camera, dient u de feitelijke instellingen te
controleren nadat alle onderstaande afstellingen zijn uitgevoerd.
Zodra de interval tussen begeleidingslijnen is afgesteld op basis
van uw parkeervak, geven de weergegeven begeleidingslijnen
niet langer de breedte van de auto aan. Houd er rekening mee
dat de afmetingen van parkeervakken sterk kunnen verschillen en
controleer de werkelijke afmeting van elk parkeervak voordat u
probeert erin te parkeren.
De oranje lijn geeft de positie van het bovenaanzicht weer (gebied
aan de binnenkant van de oranje lijn) en van het groothoekbeeld
(gebied buiten de oranje lijn) in de PinP-weergave (pagina 56).
Wanneer de oranje lijn die in het groothoekbeeld wordt getoond,
groter is dan de parkeerlijn, remt u de auto af en rijdt u tot de rode
lijn (parkeerpositie) door deze te controleren in het bovenaanzicht.
De rode lijn wordt gebruikt om de parkeerpositie aan te geven
en kan onafhankelijk van de andere begeleidingslijnen worden
ingesteld.
Groen
Geel
Rood
0,5 m
Oranje
2,7 m
2,2 m
Camera instellen (uitsluitend CMOS-310)