Lenovo ThinkPad X220i (Dutch) User Guide - Page 97

Windows Vista, Generiek Non-PnP beeldscherm

Page 97 highlights

3. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en klik op Schermresolutie. Opmerking: Als uw computer het externe beeldscherm niet detecteert, klikt u op de knop Detecteren. 4. Stel de resolutie in. 5. Klik op Geavanceerde instellingen. 6. Klik op de tab Beeldscherm. Controleer aan de hand van de gegevens in het venster of het beeldschermtype correct is. Is dat het geval, klik dan op OK om het venster te sluiten. Zo niet, ga dan als volgt te werk: 7. Wanneer twee of meer beeldschermtypen worden afgebeeld, selecteert u Generiek PnP-beeldscherm of Generiek Non-PnP beeldscherm. 8. Klik op Eigenschappen. Wanneer er wordt gevraagd om een beheerderswachtwoord of een bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging. 9. Klik op de tab Stuurprogramma. 10. Klik op Stuurprogramma bijwerken. 11. Klik op Bladeren op mijn computer naar stuurprogramma's en klik daarna op Kiezen uit een lijst van stuurprogramma's op mijn computer. 12. Schakel het selectievakje Compatibele hardware weergeven uit. 13. Selecteer de Fabrikant en het Model van het beeldscherm. Als u uw beeldscherm niet kunt vinden in de lijst, breek dan de installatie van dit stuurprogramma af en gebruik het stuurprogramma dat bij uw beeldscherm is geleverd. 14. Nadat het stuurprogramma is bijgewerkt, klikt u op Sluiten. 15. Klik op OK. Opmerking: Om de kleurinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het bureaublad en klikt u op Schermresolutie. Klik op Geavanceerde instellingen, ga naar het tabblad Monitor en stel de Kleuren in. Windows Vista: Opmerking: Als u Bureaublad verdelen over beeldschermen (uitgebreid) selecteert, raadpleegt u "De functie voor schermuitbreiding" op pagina 82 gebruiken. 1. Sluit het externe beeldscherm aan op de beeldschermaansluiting en sluit het beeldscherm aan op een stopcontact. 2. Zet het externe beeldscherm aan. 3. Druk op Fn+F7 om de uitvoer naar het externe beeldscherm te sturen. 4. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en klik op Personaliseren. 5. Klik op Beeldscherminstellingen. Het venster Eigenschappen voor Beeldscherm wordt geopend. 6. Klik op Geavanceerde instellingen. 7. Klik op de tab Beeldscherm. Controleer aan de hand van de gegevens in het venster of het beeldschermtype correct is. Is dat het geval, klik dan op OK om het venster te sluiten. Zo niet, ga dan als volgt te werk: 8. Wanneer twee of meer beeldschermtypen worden afgebeeld, selecteert u Generiek PnP-beeldscherm of Generiek Non-PnP beeldscherm. 9. Klik op Eigenschappen. Wanneer er wordt gevraagd om een beheerderswachtwoord of een bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging. 10. Klik op de tab Stuurprogramma. 11. Klik op Stuurprogramma bijwerken. 12. Klik op Bladeren op mijn computer naar stuurprogramma's en klik daarna op Kiezen uit een lijst van stuurprogramma's op mijn computer. 13. Schakel het selectievakje Compatibele hardware weergeven uit. Hoofdstuk 2. De computer gebruiken 79

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • 7
  • 8
  • 9
  • 10
  • 11
  • 12
  • 13
  • 14
  • 15
  • 16
  • 17
  • 18
  • 19
  • 20
  • 21
  • 22
  • 23
  • 24
  • 25
  • 26
  • 27
  • 28
  • 29
  • 30
  • 31
  • 32
  • 33
  • 34
  • 35
  • 36
  • 37
  • 38
  • 39
  • 40
  • 41
  • 42
  • 43
  • 44
  • 45
  • 46
  • 47
  • 48
  • 49
  • 50
  • 51
  • 52
  • 53
  • 54
  • 55
  • 56
  • 57
  • 58
  • 59
  • 60
  • 61
  • 62
  • 63
  • 64
  • 65
  • 66
  • 67
  • 68
  • 69
  • 70
  • 71
  • 72
  • 73
  • 74
  • 75
  • 76
  • 77
  • 78
  • 79
  • 80
  • 81
  • 82
  • 83
  • 84
  • 85
  • 86
  • 87
  • 88
  • 89
  • 90
  • 91
  • 92
  • 93
  • 94
  • 95
  • 96
  • 97
  • 98
  • 99
  • 100
  • 101
  • 102
  • 103
  • 104
  • 105
  • 106
  • 107
  • 108
  • 109
  • 110
  • 111
  • 112
  • 113
  • 114
  • 115
  • 116
  • 117
  • 118
  • 119
  • 120
  • 121
  • 122
  • 123
  • 124
  • 125
  • 126
  • 127
  • 128
  • 129
  • 130
  • 131
  • 132
  • 133
  • 134
  • 135
  • 136
  • 137
  • 138
  • 139
  • 140
  • 141
  • 142
  • 143
  • 144
  • 145
  • 146
  • 147
  • 148
  • 149
  • 150
  • 151
  • 152
  • 153
  • 154
  • 155
  • 156
  • 157
  • 158
  • 159
  • 160
  • 161
  • 162
  • 163
  • 164
  • 165
  • 166
  • 167
  • 168
  • 169
  • 170
  • 171
  • 172
  • 173
  • 174
  • 175
  • 176
  • 177
  • 178
  • 179
  • 180
  • 181
  • 182
  • 183
  • 184
  • 185
  • 186
  • 187
  • 188
  • 189
  • 190
  • 191
  • 192
  • 193
  • 194
  • 195
  • 196
  • 197
  • 198
  • 199
  • 200
  • 201
  • 202
  • 203
  • 204
  • 205
  • 206
  • 207
  • 208
  • 209
  • 210
  • 211
  • 212
  • 213
  • 214
  • 215
  • 216
  • 217
  • 218
  • 219
  • 220
  • 221
  • 222
  • 223
  • 224
  • 225
  • 226
  • 227
  • 228
  • 229
  • 230
  • 231
  • 232
  • 233
  • 234
  • 235
  • 236
  • 237
  • 238
  • 239
  • 240
  • 241
  • 242
  • 243
  • 244
  • 245
  • 246
  • 247
  • 248
  • 249
  • 250
  • 251
  • 252
  • 253
  • 254
  • 255
  • 256
  • 257
  • 258
  • 259
  • 260
  • 261
  • 262
  • 263
  • 264
  • 265
  • 266
  • 267
  • 268
  • 269
  • 270
  • 271
  • 272
  • 273
  • 274
  • 275
  • 276
  • 277
  • 278
  • 279
  • 280
  • 281
  • 282
  • 283
  • 284
  • 285
  • 286
  • 287
  • 288

3. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en klik op
Schermresolutie
.
Opmerking:
Als uw computer het externe beeldscherm niet detecteert, klikt u op de knop
Detecteren
.
4. Stel de
resolutie
in.
5. Klik op
Geavanceerde instellingen
.
6. Klik op de tab
Beeldscherm
. Controleer aan de hand van de gegevens in het venster of het
beeldschermtype correct is. Is dat het geval, klik dan op
OK
om het venster te sluiten. Zo niet, ga
dan als volgt te werk:
7. Wanneer twee of meer beeldschermtypen worden afgebeeld, selecteert u
Generiek PnP-beeldscherm
of
Generiek Non-PnP beeldscherm
.
8. Klik op
Eigenschappen
. Wanneer er wordt gevraagd om een beheerderswachtwoord of een
bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging.
9. Klik op de tab
Stuurprogramma
.
10. Klik op
Stuurprogramma bijwerken
.
11. Klik op
Bladeren op mijn computer naar stuurprogramma's
en klik daarna op
Kiezen uit een lijst
van stuurprogramma's op mijn computer
.
12. Schakel het selectievakje
Compatibele hardware weergeven
uit.
13. Selecteer de
Fabrikant
en het
Model
van het beeldscherm. Als u uw beeldscherm niet kunt vinden
in de lijst, breek dan de installatie van dit stuurprogramma af en gebruik het stuurprogramma dat bij
uw beeldscherm is geleverd.
14. Nadat het stuurprogramma is bijgewerkt, klikt u op
Sluiten
.
15. Klik op
OK
.
Opmerking:
Om de kleurinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het bureaublad en
klikt u op
Schermresolutie
. Klik op
Geavanceerde instellingen
, ga naar het tabblad
Monitor
en stel de
Kleuren
in.
Windows Vista:
Opmerking:
Als u
Bureaublad verdelen over beeldschermen (uitgebreid)
selecteert, raadpleegt u “De
functie voor schermuitbreiding” op pagina 82 gebruiken.
1. Sluit het externe beeldscherm aan op de beeldschermaansluiting en sluit het beeldscherm aan op
een stopcontact.
2. Zet het externe beeldscherm aan.
3. Druk op Fn+F7 om de uitvoer naar het externe beeldscherm te sturen.
4. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en klik op
Personaliseren
.
5. Klik op
Beeldscherminstellingen
. Het venster Eigenschappen voor Beeldscherm wordt geopend.
6. Klik op
Geavanceerde instellingen
.
7. Klik op de tab
Beeldscherm
. Controleer aan de hand van de gegevens in het venster of het
beeldschermtype correct is. Is dat het geval, klik dan op
OK
om het venster te sluiten. Zo niet, ga
dan als volgt te werk:
8. Wanneer twee of meer beeldschermtypen worden afgebeeld, selecteert u
Generiek PnP-beeldscherm
of
Generiek Non-PnP beeldscherm
.
9. Klik op
Eigenschappen
. Wanneer er wordt gevraagd om een beheerderswachtwoord of een
bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging.
10. Klik op de tab
Stuurprogramma
.
11. Klik op
Stuurprogramma bijwerken
.
12. Klik op
Bladeren op mijn computer naar stuurprogramma's
en klik daarna op
Kiezen uit een lijst
van stuurprogramma's op mijn computer
.
13. Schakel het selectievakje
Compatibele hardware weergeven
uit.
Hoofdstuk 2
.
De computer gebruiken
79